Titelpagina

  • Document Nr.

  • Naam audit

  • Klant / Site

  • Uitgevoerd op

  • Voorbereid door

  • Locatie
  • Personeel

1. bedieningssystemen

  • 1.1.a. de bedieningssystemen zijn duidelijk zichtbaar

  • Blootstelling

  • Opmerkingen:

  • 1.1.b. De bedieningssystemen zijn duidelijk herkenbaar

  • Opmerkingen:

  • 1.2. De plaatsing van de bedieningssystemen bevinden zich buiten de gevaarlijke zone(s)

  • Opmerkingen:

  • 1.3. De plaatsing van bedieningssystemen levert geen gevaar op

  • Opmerkingen:

  • 1.4. De bedieningssystemen leveren bij onopzettelijke handelingen geen gevaar op

  • 1.5. De bedienaar kan vanaf de hoofdbedieningspost zien of er zich personen in de gevaarszone(s) bevinden

  • 1.6. De inschakeling van de machine wordt voorafgegaan door een waarschuwingssignaal (licht-of geluidssignaal)

  • 1.7. De personen binnen de gevaarszone(s) kunnen de mogelijke gevaren bij starten of stoppen ontlopen

  • 1.8. De bedieningstoestellen zijn veilig

  • 1.9. Een eventuele storing van de bedieningstoestellen levert geen gevaar op

2. In werking stellen

  • 2.1. Het in werking stellen gebeurd door een opzettelijke handeling

  • 2.2. Het bedieningssystemen laat toe om in de kortst mogelijke tijd de machine op een veilige wijze stop te zetten

  • 2.3. Elke werkpost is voorzien van een bedieningssystemen waarmee naargelang het risico, hetzij het gehele arbeidsmiddel, hetzij een deel ervan kan stilgelegd worden zodat het arbeidsmiddel in veilige toestand is

  • 2.4. Een stopopdracht heeft voorrang op startopdracht

  • 2.5. Wanneer het arbeidsmiddel of zijn gevaarlijke delen tot stilstand gekomen is/zijn wordt de energievoorziening van het betrokken aandrijfmechanisme verbroken

  • 2.6. Er is een noodstopinrichting aanwezig

3. Specifieke gevaren

  • 3.1. De geschikte veiligheidsinrichtingen ter bescherming tegen wegschietende en vallende voorwerpen zijn aanwezig

  • 3.2. Er zijn geschikte opvang- of afvoerinrichtingen bij de bron wanneer er gevaar is voor gas-, damp- of stofontwikkeling

  • 3.3. Het arbeidsmiddel is voldoende stabiel

  • 3.4. Er zijn passende beveiligingen voorzien tegen mogelijk breken of uiteenspringen van delen van het arbeidsmiddel

  • 3.5. De werk- en onderhoudspunten zijn voldoende verlicht

  • 3.6. De delen die wegens te hoge of te lage temperatuur gevaar kunnen opleveren zijn voldoende tegen aanraking afgeschermd

  • 3.7. De voor de veiligheid van de werknemers noodzakelijke waarschuwingen en signaleringen zijn aanwezig

  • 3.8. De alarmsignalen zijn duidelijk en gemakkelijk waarneembaar, alsook duidelijk te begrijpen

  • 3.9. De werknemers zijn voldoende beschermd tegen brandgevaar, verhitting van het arbeidsmiddel, gas-, stof- of dampontwikkeling, dan wel het vrijkomen van vloeistoffen of andere stoffen die in het arbeidsmiddel worden aangewend of opgeslagen zijn

  • 3.10. De werknemers zijn voldoende beschermd tegen gevaarlijke stralingen

  • 3.11. De werknemers zijn voldoende beschermd tegen rechtstreeks of onrechtstreeks contact met elektriciteit

  • 3.12. Er zijn voldoende voorzorgen genomen om het ontploffen van het arbeidsmiddel of de opgeslagen of de aangewende stoffen te voorkomen

  • 3.13. De werknemers kunnen veilig alle nodige punten bereiken voor normale productie-, afstel-, controle-, en onderhoudswerkzaamheden

  • 3.14. Het arbeidsmiddel is voorzien van duidelijk identificeerbare inrichtingen waarmee het van elk van zijn krachtbronnen kan worden ontkoppeld, en het heraansluiten aan deze krachtbronnen kan zonder gevaar gebeuren

4. Gevaren m.b.t. bewegende delen

  • 4.1. Bij de arbeidsmiddelen met bewegende delen, waarmee mechanisch contact mogelijk en gevaarlijk is , zijn schermen of inrichtingen aangebracht waarmee de toegang tot de gevaarlijke zones wordt verhindert, of waardoor de bewegingen van deze delen worden gestopt

  • 4.2.a. De inrichtingen of schermen volgens 4.1 zijn stevig uitgevoerd

  • 4.2.b. De inrichtingen of schermen volgens 4.1 brengen geen extra gevaren met zich mee

  • 4.2.c de inrichtingen of schermen volgens 4.1 zijn niet gemakkelijk te omzeilen of buiten werking te stellen

  • 4.2.d de inrichtingen of schermen volgen 4.1 staan voldoende ver van gevaarlijke zones

  • 4.2.e de inrichtingen of schermen volgens 4.1 belemmeren het zicht op het werk niet

  • 4.2.f de inrichtingen of schermen volgens 4.1 laten de noodzakelijke handelingen voor het aanbrengen, de vervanging van en het onderhoud van de onderdelen toe op een manier dat de toegang wordt beperkt tot de sector waar het werk moet verricht worden en, indien mogelijk, demontage van de beveiligingsinrichting niet noodzakelijk is

5. Onderhoud

  • 5.2 alle onderhoudswerkzaamheden kunnen plaatsvinden wanneer het arbeidsmiddel uitgeschakeld is? Of, indien dat niet mogelijk is, zijn er dan passende beveiligingsmaatregelen voor het uitvoeren van deze werkzaamheden genomen of kunnen deze plaatsvinden buiten de gevaarlijke zones?

  • 5.2 worden de bij het arbeidsmiddel horende onderhoudsboekjes goed bijgehouden?

6. Verboden werkzaamheden

  • 6.1. Wordt het arbeidsmiddel niet gebruikt voor bewerkingen en onder omstandigheden waarvoor het niet geschikt is?

  • 6.2. Werktuigen of toestellen worden niet gereinigd of hersteld terwijl ze in beweging zijn

  • 6.3. Arbeidsmiddelen of delen hiervan zijn niet in beweging wanneer wiggen, bouten of andere dergelijke stukken ervan worden vastgedraaid zodanig dat er gevaar is of zodanig dat zij op op nabijgelegen gevaarlijke, in beweging zijnde werktuigdelen moeten geschieden?

7. Personeel

  • 7.1. De werknemers zijn voldoende opgeleid om het werkstuk in normale omstandigheden veilig te gebruiken

  • 7.2. De werknemers kennen de specifieke veiligheidsrisico's inherent aan het gebruik van het arbeidsmiddel

  • 7.3. De werknemers beschikken over de gepaste middelen om onderhouds- en afstelwerkzaamheden uit te voeren

  • 7.4. De werknemers beschikken over de nodige beschermingsmiddelen en kunnen deze ook aanwenden

  • 7.5. Onbevoegden kunnen het arbeidsmiddel niet bedienen

8. Omgevingsfactoren

  • 8.1. De werknemers kunnen geen hinder ondervinden van storende omgevingsgeluiden

8.2. Er dienen geen specifieke maatregelen genomen te worden ter bescherming tegen klimatologische omstandigheden

  • 8.3. Omliggende uitrustingen of machines leveren geen gevaar op

  • 8.4. Doorgangen en werklonen zijn duidelijk afgebakend

  • 8.5. Er zijn in de onmiddellijke omgeving van het arbeidsmiddel geen gevaarlijke stoffen opgeslagen

  • 8.6. Grondstoffen of producten veroorzaken geen hinder

  • 8.7. Doorgangsverkeer levert geen gevaar op

9. Elektrische uitrustingen

  • 9.1. De nodige aardverbindingen zijn aangebracht

  • 9.2. De bedieningsorganen werken op lage spanning (scheidingstrafo 24V)

  • 9.3. De werkingsspanning is duidelijk aangeduid

  • 9.4. De elektrische schakelkasten zijn voldoende bereikbaar

  • 9.5. De elektrische schakelkasten kunnen niet door onbevoegden worden geopend

  • 9.6. De elektrische schakelkasten zijn aangepast aan de omgevingsfactoren ( water- en stofdichtheid, resistief aan agressieve of explosieve atmosfeer,...)

  • 9.7. De kabeldoorvoeren van de elektrische bedrading zijn afdoende beschermd (wartels, doorvoersteunen, afdichtingen,...)

  • 9.8. De elektrische kabels zijn mechanisch afdoende afgeschermd

  • 9.9. De buisleidingen, kabelbanen en andere kabelgeleiders zijn mechanisch degelijk bevestigd

  • 9.10. De sectie van de elektrische geleiders is aangepast aan de vereiste gebruiksomstandigheden (vermogen, temp, beweging,....)

  • 9.11. De machine is nulspanningsbeveiligd

  • 9.12. De elektrische veiligheden worden niet automatisch herbewapend na uitval of storing

10. Documenten

  • 10.1. Conformiteitsattest van de leverancier (art 54 quater 3.2)

  • 10.2. Instructies voor de medewerkers ( art 54 quater 3.4)

  • 10.3. Keuring van een erkend organisme

  • 10.4. Risicoanalyse uitgevoerd

The templates available in our Public Library have been created by our customers and employees to help get you started using SafetyCulture's solutions. The templates are intended to be used as hypothetical examples only and should not be used as a substitute for professional advice. You should seek your own professional advice to determine if the use of a template is permissible in your workplace or jurisdiction. You should independently determine whether the template is suitable for your circumstances.