Information
INSTRUMENT CONTROLE BVH
-
Naam school
- Stedelijk Lyceum KBA, Meistraat 2 - 2000 Antwerpen
- Stedelijk Lyceum Berchem, St.Hubertusstraat 12 - 2600 Berchem
- Stedelijk Lyceum Cadix, Cadixstraat 2 - 2000 Antwerpen
- Stedelijk Lyceum Jan Frans van de Gaer, Jan Frans van de Gaerstraat - 2020 Antwerpen
- Stedelijk Lyceum Lakbors, Lakborslei 339 - 2100 Deurne
- Stedelijk Lyceum Lamoniere, Lamonierestraat 248 - 2018 Antwerpen
- Stedelijk Lyceum Lange Beeldekens, Lange Beeldekensstraat 264 - 2060 Antwerpen
- Stedelijk Lyceum Linkeroever, Gloriantlaan 60 - 2060 Antwerpen
- Stedelijk Lyceum Meir, Eikenstraat 8 - 2000 Antwerpen
- Stedelijk Lyceum Merksem, Vuurkruisenlaan 16, 2170 Merksem
- Stedelijk Lyceum Merksem, St.-Bartolomeusstraat 79 - 2170 Merksem
- Stedelijk Lyceum Olympiade, VIIe Olympiadelaan 2 - 2020 Antwerpen
- Stedelijk Lyceum Pestalozzi I, Jan De Voslei 6 - 2020 Antwerpen
- Stedelijk Lyceum Pestalozzi II, Boomsesteenweg 270, 2020 Antwerpen
- Stedelijk Lyceum Pierenberg, Pierenbergstraat 31 - 2020 Antwerpen
- Stedelijk Lyceum Quellin, Leningstraat 26 - 2140 Antwerpen
- Stedelijk Lyceum Quellin, Quellinstraat 31, 2018 Antwerpen
- Stedelijk Lyceum Topsport, Edegemsesteenweg 100 - 2610 Wilrijk
- Stedelijk Lyceum Waterbaan, Waterbaan 159 - 2100 Deurne
- Stedelijk Lyceum Zuid, August Leyweg 3 - 2020 Antwerpen
- Werkend Leren Noord, Bredastraat 35-37 - 2060 Antwerpen
- Werkend Leren Zuid, Grotesteenweg 226 - 2600 Berchem
- Stedelijk Lyceum Durlet
-
Directeur:
-
Vestigingsplaats (indien van toepassing)
-
Risicoprofiel
-
LPA/LPM:
-
Uitgevoerd door (naam, voornaam, functie) - in opdracht van de directeur
-
Gemaakt op:
Administratieve bepalingen
Keuringsverslagen EDTC
-
Airconditioning - jaarlijks (vanaf 2016)<br>Eigenaar: PAT
-
Autohefbrug - jaarlijks<br>Eigenaar: PAT
-
Bliksemafleiders
-
Branddetectie - Waarschuwing- en alarminstallatie<br>Jaarlijks<br>Eigenaar: PAT
-
Hef-hijswerktuigen - 3maandelijks, jaarlijks grondig<br>Eigenaar: PAT
-
Hoogspanning - jaarlijks<br>Eigenaar: PAT
-
Kleine brandblusmiddelen - jaarlijks<br>Verantwoordelijke: IDPB
-
Laagspanning - 5jaarlijks<br>Eigenaar: PAT
-
Lasposten elektrisch - 5 jaarlijks<br>Eigenaar: PAT
-
Lift - 3 of 6maandelijks<br>Eigenaar: PAT<br>
-
Persluchthouder > 300I en P> 1 bar<br>1ste x 3jaar, dan 5jaarlijks<br>Eigenaar: PAT
-
Risicoanalyse liften - 15jaarlijks
-
Rolluikpoorten - 3maandelijks, jaarlijks grondig<br>Eigenaar: PAT
-
Stookoliereservoirs conformiteitsattest<br>Eigenaar: PAT
-
Veiligheidsverlichting - jaarlijks<br>Eigenaar: PAT
-
2 laatste verwarmingingsinstallatie gas - 2jaarlijks<br>Eigenaar: PAT
-
Verwarmingsinstallatie gas audit - 5jaarlijks (vanaf 2019)
-
Verwarmingsinstallatie stookolie - jaarlijks<br>Eigenaar: PAT
-
Vorklift - jaarlijks<br>Eigenaar: PAT
Keuringen en bevoegdpersoon
-
Ladders en/of stelling - jaarlijks
-
Turntoestellen (Janssens-Fritsen) - 3maand tot jaarlijks
Verslagen
-
Brandpreventieverslag<br>Eigenaar: IDPB
-
2 laatste EDPBW (arbeidsgeneesheer) - 2jaarlijks<br>Eigenaar: IDPB
-
2 laatste preventieadviseurs PAC IDPBW - jaarlijks<br>Eigenaar: IDPB
Documenten voor te leggen
-
Asbestinventaris<br>Eigenaar: PAT
-
Beheerplan legionella<br>Eigenaar: IDPB + School
-
Beleidsverklaring uithangen
-
EPC uithangen<br>Eigenaar: PAT
-
GPP
-
Inventaris producten met gevaarlijke eigenschappen
-
JAP
-
Milieuvergunning<br>Eigenaar: IDPB
-
Toelating FAVV<br>Eigenaar: IDPB
-
Explosieveiligheidsdocument opstellen<br>Eigenaar: IDPB + School
Overdracht opmerkingen naar GPP en JAP
-
Uit keuringsverslagen EDTC
-
Uit keuringsverslagen bevoegdpersoon
-
Uit verslagen EDPBW
-
Uit risicoanalyse
-
Uit checklists
-
Uit verslagen IDPBW
1. Organisatie van het beleid met betrekking tot de bewoonbaarheid, veiligheid en hygiene
-
1.1 De instelling beschikt over een geconcretiseerd globaal preventieplan (GPP) en een jaarlijks actieplan (JAP)
-
De inspectie wil met deze vragen nagaan: risico’s kent in kaart brengt systematische wijze een planning maakt om BHV te bewaken en te verbeteren De inspectie controleert vaststellingen gemaakt: interne dienst externe dienst controle of keuringsverslagen van derden De inspectie vraagt het vorige en het huidige actieplan: actieplannen dynamisch? jaarlijks bijgestuurd? Ondersteunen ze de systematische risicobeheersing? Een lijst van in het verleden uitgevoerde investeringen, acties, opleidingen … kan bijdragen om de voortdurende zorg in verband met BHV aan te tonen. Soms (want soms wettelijk verplicht voor de werkgever) stelt men op een ‘hoger niveau’ (scholengemeenschap, scholengroep, gemeente/stad …) een algemeen GPP/JAP op (alle scholen scholengemeenschap, alle gebouwen stad, …). De inspectie gaat na op welke wijze er voor de betrokken instelling concrete plannen/acties terug te vinden zijn. De instelling moet kunnen aantonen bij welke plannen/acties zij betrokken zijn. De verantwoordelijkheid ligt steeds bij de werkgever. Dit kan een schoolbestuur, een stadsbestuur, raad van bestuur … zijn. In de praktijk kan het dus voorkomen dat de directie van een school geen bevoegdheden heeft over het budget, de te plannen acties, … maar de inspectie spreekt/schrijft altijd over de instelling. Indien het budget niet in de plannen zelf wordt vermeld, kan de instelling dit door middel van de koppeling met de begroting van de instelling aantonen.
-
1.2 De instelling voorziet in voldoende financiële middelen voor de realisatie van het globaal preventieplan en het jaarlijks actieplan
-
1.3 De instelling informeert het personeel (vast en tijdelijk personeel, stagiairs,...) over de bewoonbaarheid, veiligheid en hygiene
-
- De inspectie wil met deze vragen aftoetsen in hoeverre een instelling/het schoolbestuur pro-actief handelt in het kader van de erkenningsvoorwaarde BVH. Het verstrekken van noodzakelijke inlichtingen richtlijnen, … is belangrijk voor de naleving van de veiligheidsrichtlijnen. Daarnaast kunnen preventieve onderhoudswerkzaamheden en controles bijdragen tot het voorkomen van risico’s en nodige herstellingswerken. In dit kader is ook het pro-actief handelen van het bestuur/de leiding van de instelling belangrijk om systematisch gegevens te verzamelen (bijvoorbeeld over ongevallen, kwaliteit van de infrastructuur, hygiëne...) en zo de kwaliteit van de BVH te evalueren en bij te sturen. - de inspectie legt geen documenten, formats, … op. Aandachtspunten: - Hoe verloopt de informatieverstrekking bij de aanwerving/indiensttreding? - Op welke wijze wordt het personeel op regelmatige basis op de hoogte gebracht over het welzijnsbeleid? - Kan het personeel beschikken over de verslagen van het LWPBW? - Gebruikt de instelling informatiekanalen zoals de visietekst, het werkplan, het instellingsreglement, het werkplaatsreglement, het arbeidsreglement, het vademecum personeel, de personeelsvergaderingen, ...? - Preventief onderhoudsprogramma voor het schoolcomplex en de uitrusting beschikt (= meer dan poetsen) (bijvoorbeeld: controle van afvoerputten speelplaats; controle en onderhoud van de aanwezige machines; controle en onderhoud van buitenschrijnwerk; controle van speeltoestellen; taakbeschrijvingen, planning, roosters, checklists, onderhoudsdagboek, … voor het dienstpersoneel, de klusjesman, …). - Voorziet de instelling in vorming en opleiding van het personeel, in het bijzonder deze van de hiërarchische lijn, met betrekking tot BVH? - Bevraging(en) van leerlingen/personeelsleden betreffende aspecten van het BVH-beleid. - Wat gebeurt er met de geregistreerde informatie met betrekking tot EHBO?
-
1.4 De instelling beschikt over een preventief onderhoudsprogramma voor het instellingencomplex en de uitrusting<br>Eigenaar: PAT
-
1.5 De instelling verzamelt gegevens over de kwaliteit van de bewoonbaarheid, veiligheid en hygiene te evalueren en bij te sturen
-
1.6 Er is een reglementair samengesteld comité preventie en bescherming op het werk (of een ander overlegorgaan) dat de taken met betrekking tot het welzijnsbeleid behartigt, het beschikt over een huishoudelijk reglement en vergadert minimaal viermaal per schooljaar
-
- De inspectie gaat met deze vraag na of de schoolleiding/ het schoolbestuur het personeel betrekt bij het BVH-beleid. De schoolleiding moet aangeven op welke wijze/niveau (instelling, LOC, gemeente, stad, …) zij dit organiseert voor haar instelling. De inspectie toetst de criteria op het aangegeven niveau. Indien de instelling aangeeft dit te organiseren binnen een georganiseerd personeelsoverleg, gaat de inspectie na of het niet over een ‘gewone’ personeelsvergadering gaat waarbij enkel top-down mededelingen worden gedaan. Dit voldoet niet voor de inspectie. - Het betreffende overlegorgaan kan schooloverstijgend georganiseerd zijn, maar uit de verslaggeving moet blijken dat er ook ‘lokale’ agendapunten behandeld worden. - De inspectie zal de recente (twee laatste schooljaren) verslagen van het comité (of een ander overlegorgaan conform de regelgeving) opvragen. Veeleer dan de vergaderfrequentie is de (samen)werking (met) van het comité of ander overlegorgaan essentieel. - Bij twijfel hanteert de onderwijsinspectie het volgende principe: in het arbeidsreglement en/of -contract moet de werkgever opnemen hoe de organisatie met betrekking tot het comité preventie en bescherming op het werk (of een ander overlegorgaan dat, waar wettelijk mogelijk, de taken met betrekking tot het welzijnsbeleid op zich neemt) verloopt. In het Gemeenschapsonderwijs (GO!) en het gesubsidieerd officieel onderwijs (onderwijs van steden en gemeenten, provinciaal onderwijs) oefent een BasisoverlegComité / BasisComité (BOC / BC), naast een aantal andere taken, de bevoegdheden uit van een CPBW.
-
1.7 De preventieadviseur geeft advies bij het opstellen van het globaal preventieplan en het jaarlijks actieplan aan de hand van risicoanalyses<br>Eigenaar: IDPB + School
-
1.8 De preventieadviseur doet een jaarlijkse rondgang en geeft de bevindingen weer in een verslag
-
- De inspectie gaat met deze vragen na of de schoolleiding/ het schoolbestuur een beroep doet op de aanwezige interne en externe deskundigheid aangaande BVH. Naarmate de samenwerking tussen de hiërarchische lijn en de interne en externe deskundigen coherent is en leidt tot een doordachte planning en uitvoering van acties, wekt dat vertrouwen. De inspectie baseert zijn onderzoek naar de erkenningsvoorwaarde BVH vooral op adviezen, documenten, onderzoeken, … van ‘experten’ die de school hierin bijstaan (marginale controle). - De inspectie vraagt van de laatste 2 jaren de verslagen op van de rondgang van de interne preventieadviseur en de 2 laatste verslagen van de rondgang van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk in de instelling. Hierdoor kan zij ook een evolutie zien in de vastgestelde opmerkingen, adviezen en tekorten. Dit geeft ook aan in welke mate het beleid rekening houdt met deze adviezen en opmerkingen. Het is uiteindelijk de eindverantwoordelijkheid van de werkgever om al dan niet gevolg te geven aan de adviezen van de interne en/of externe diensten. - Indien de werkzaamheden georganiseerd worden in een uitgebreidere interne dienst voor preventie en bescherming neemt de inspectie de volgende houding aan: - De instelling moet aangeven hoe en op welk niveau de taakverdeling binnen de interne dienst is uitgewerkt. - Wanneer men taken delegeert naar een hoger niveau, onderzoekt de inspectie of de beslissingen/acties op dit niveau, ook uitwerking (plannen, acties…) hebben op het niveau van de instelling. - Als men binnen de interne dienst taken delegeert naar een lager niveau, bijvoorbeeld naar een lokaal contactpersoon/preventieadviseur, gaat de inspectie na of deze persoon de vereiste en afgesproken taken uitvoert. - Volgende gegevens/documenten kunnen bijkomende ondersteuning zijn: - Documenten (aangifte/steekkaart) van arbeidsongevallen. - Zijn er statistieken met betrekking tot ongevallen/incidenten bij personeel (leerlingen)? - Wendt men de registratie van de EHBO aan om analyses te maken? - De aard van het onderwijs dat de instelling/het schoolbestuur verstrekt en het aantal werknemers bepalen de noodzakelijke vorming van de preventieadviseur. Onderstaande ‘normen’ vormen een ‘functionele’ (geen verplichtende) richtlijn: - aso en tso/bso/dbso/buso/vwo/dko handel en aanverwante/bao/bubao O vanaf 200 werknemers: PA niveau 2 O vanaf 1000 werknemers: PA niveau 1, adjunct niveau 2 - tso/bso/dbso/buso/vwo verzorging, voeding O vanaf 100 werknemers: PA niveau 2 O vanaf 500 werknemers: PA niveau 1, adjunct niveau 2 - tso/bso/dbso/buso/vwo nijverheid O vanaf 50 werknemers: PA niveau 2 O vanaf 200 werknemers: PA niveau 1, adjunct niveau 2 Minder werknemers: PA niveau 3 (basisopleiding)
-
1.9 De preventieadviseur wordt betrokken bij de analyse van ongevallen en incidenten<br>Eigenaar: IDPB + School
-
1.10 De preventieadviseur heeft een aangepaste opleiding gevolgd en beschikt over voldoende tijd om zijn/haar opdracht uit te voeren
-
1.11 De externe dienst voor preventie en bescherming op het werk doet minimum om de twee jaar een rondgang en geeft de bevindingen weer in een verslag<br>Eigenaar: IDPB
-
1.12 De instelling geeft gevolg aan de opmerkingen van de externe dienst voor preventie en bescherming op het werk
-
1.13 De betrokkenheid van de preventieadviseur in het aankoop- en indienststellingsbeleid is uitgeschreven in een procedure (vanaf bestelbon tot indienststelling)
-
- Een belangrijk basisprincipe om de veiligheid binnen een organisatie te beheersen en te bewaken is trachten te vermijden dat g evaarlijke machines, goederen, producten, … in de instelling komen. Dit kan in grote mate gerealiseerd worden door een goed aankoopbeleid. De inbreng van de interne preventieadviseur is hierbij belangrijk als ondersteuning voor het beleid en de hiërarchische lijn. - De inspectie zal deze criteria bekijken zoals afgesproken binnen de begeleidingscommissie van het convenant betreffende preventie en bescherming in het Vlaamse Onderwijs. - De inspectie legt hier ook het verband met de vragen van de controlelijst met betrekking tot de ‘interne dienst’. Wanneer het beleid taken delegeert naar een ander niveau (bijvoorbeeld lokale preventieadviseur/contactpersoon), dan wordt de regelgeving met betrekking tot het aankoop- en indienststellingsbeleid geïnterpreteerd ten aanzien van dat niveau. - De inspectie controleert dit niet structureel, maar steekproefsgewijs. Volgende zaken krijgen aandacht: - De procedure en de inbreng van de interne dienst/preventieadviseur in de verschillende fasen van het aankoopproces. De inspectie zal een aantal bestelbonnen opvragen i.v.m. bv. machines, gevaarlijke producten, PBM/CBM, … Meestal zal de school een dossier bijhouden per arbeidsmiddel (toestel, machine, …) of in kleinere scholen zullen deze bewijzen verzameld worden in één of meerdere mappen.
-
1.14 De bestelformulieren worden mee ondertekend door de preventieadviseur (conform de afspraken afgesloten binnen het convenant)<br>Eigenaar: IDPB + School
-
1.15 Een systematische risicobeheersing blijkt uit het gebruik en de inhoud van hoger vermelde en andere voorgelegde documenten
-
- De inspectie geeft hier enkel een positief antwoord als de instelling een voorbeeld van goede praktijk is. Zij houdt hier dus ook rekening met de vaststellingen uit deel 2 en 3. - Onder systematische risicobeheersing beschouwt de inspectie: de planning van de preventie en de uitvoering en evaluatie van het beleid met betrekking tot het welzijn van leerlingen/cursisten en personeel, met het oog op de beheersing van risico’s via detectie, analyse en het nemen van concrete preventiemaatregelen op het niveau van de instelling(en), de werkpost(en), functie(s) of individu(en) met het oo g op het voorkomen van risico’s en het vermijden of beperken van schade. Het systematisch aspect van dit stelsel van werkwijzen (procedures) en handelen, houdt in dat het een continu proces is dat een progressieve evolutie kent en zich permanent aanpast aan wijzigende omstandigheden.
2. De bewoonbaarheid en veiligheid van de leer- en werkomgeving
-
2.1 In de leslokalen en de lokalen voor het ondersteunend personeel is er voldoende daglicht en voldoet de kunstverlichting<br>Eigenaar: PAT
-
- minimale eisen aan lokalen voor personeel en leerlingen - De inspectie controleert dit niet systematisch, maar steekproefsgewijs. - Volgende zaken krijgen aandacht: - Er is minimum 1 raam met buitenlicht. Dit is onze minimumvoorwaarde. Om na te gaan of er voldoende daglicht kan binnen vallen in een leslokaal kun je het volgende basisprincipe (hulpmiddel) hanteren:verhouding raamoppervlakte/vloeroppervlakte is 1/6. - De inspectie houdt rekening (is soepeler) met betrekking tot ‘voldoende daglicht’ voor lokalen die slechts sporadisch (in tijd) bezet worden (bv. de studiezaal). - De inspectie controleert de specifieke eisen niet systematisch, maar in het geval van ernstige twijfel en/of discussie, gebruiken we volgende werkwijze en criteria: - Bevatten de verslagen van de interne en/of externe diensten iets betreffende de eisen in de vraagstelling? - Kunnen er eventueel tijdens de doorlichting metingen uitgevoerd worden? - De inspectie vraagt een verlichtingsniveau van minimum 300 lux. - De inspectie vraagt een nuttige vloeroppervlakte van 2 m² per leerling. - De inspectie vraagt een minimum plafondhoogte van 2,5 m in de leslokalen. - Er is aandacht voor mogelijke verblinding. - Voor de berekening van de nuttige vloeroppervlakte per leerling verminderen we de absolute oppervlakte van het lokaal met de oppervlakte die bezet wordt door de ‘vast opgestelde/verankerde infrastructuur’, d.w.z. de kasten, de machines en de wasbak. De oppervlakte ingenomen door de schoolbank/lessenaar/stoel nemen we wel mee als nuttige oppervlakte. Opgelet: de oppervlaktenorm is niet van toepassing op klassieke werkhuizen, werkhallen, … (zie hiervoor 4.8). - Opgelet: klassen ingericht in de kelder moeten minimum aan één zijde voldoen aan vraag 4.3. Dit kan het geval zijn bij schoolgebouwen gebouwd op hellingen.
-
2.2 De leslokalen en de lokalen voor het ondersteunend personeel kunnen verlucht worden (natuurlijk of geconditioneerd)<br>Eigenaar: PAT
-
2.3 De plafondhoogte van een leslokalen in de kelder ligt minimaal 1 meter boven het straat- of speelplaatsniveau<br>Eigenaar: PAT
-
2.4 In de leslokalen is er minimum 2m2 vloeroppervlakte per leerling beschikbaar
-
2.5 Er is minimum 1m2 overdekte speelplaats per leerling beschikbaar<br>Eigenaar: PAT
-
2.6 Er is minimum 3m2 buitenspeelplaats per leerling beschikbaar<br>Eigenaar: PAT
-
- minimale eisen oppervlakte van speelplaatsen voor leerlingen - De inspectie controleert de specifieke eisen niet systematisch, maar in het geval van ernstige twijfel en/of discussie, gebruikt zevolgende werkwijze en criteria: - Bevatten de verslagen van de interne en/of externe diensten iets betreffende de eisen in de vraagstelling? - Kunnen er eventueel tijdens de doorlichting metingen uitgevoerd worden? - De inspectie vraagt minimum 1 m² overdekte speelplaats per leerling. - De inspectie vraagt minimum 3 m² buitenspeelplaats per leerling. - Opgelet: - De overdekte speelplaats kan/mag ook een “binnenspeelruimte” zijn of een ander gelijkwaardig alternatief, waar men tijdens de pauzes kan verblijven.(bv. openstellen van een polyvalente zaal). - De bezetting (aantal nodige m²) is te bepalen op de effectieve maximale aanwezigheid van het aantal leerlingen (leerlingenstages, werkplekleren, scheiding tijdstip speeltijden). Hierdoor kan de nodige oppervlakte soms beperkt worden. - Wanneer de overdekte speelplaats zich buiten bevindt is een totale oppervlakte voor de speelplaats 3 m² per leerling voldoende. Bijvoorbeeld: een instelling heeft 100 leerlingen. Ze voorziet hiervoor 100 m² overdekte speelplaats buiten. Als buitenspeelplaats beschikt ze over 300 m² waarvan 100 m² overdekt. Deze instelling voldoet aan de criteria.
-
2.7 De plafondhoogte van de leslokalen bedraagt minimum 2.5m<br>Eigenaar: PAT
-
2.8 De gebouwen en lokalen voldoen aan de bewoonbaarheids-, veiligheids- en hygiene-eisen
-
- De inspectie gaat bij deze vraag na of er een onmiddellijk verband bestaat tussen het vastgestelde tekort en de veiligheid en/of gezondheid van de leerlingen en/of het personeel op korte en/of langere termijn. - Enkele voorbeelden van aandachtspunten: - De gebouwen waarin zich arbeidsplaatsen bevinden hebben structuren, een stabiliteit en een stevigheid die zijn afgestemd op het gebruik dat ervan wordt gemaakt. - Het klimaat wordt er niet verstoord door de invloed van de volgende schadelijke factoren: de aanwezigheid van bevuilde of bedorven lucht, gevaarlijke tocht, overmatige warmte of koude en overmatige vochtigheid of droogte, alsook onaangename geuren. - De personeelsleden kunnen de ramen, bovenlichtvoorzieningen en ventilatievoorzieningen, die kunnen worden geopend, veilig openen, sluiten, regelen en vastzetten. In geopende stand vormen zij geen risico voor de personeelsleden en/of leerlingen. - De vloer in de keuken en de eetzaal is voldoende hard (en niet absorberend) en wordt minstens één maal per dag gereinigd. - De gasvoorziening in labo’s, didactische keukens kan afgesloten worden met een centrale afsluitkraan. Verder hebben wij bijzondere aandacht voor: - Ernstige tekorten met betrekking tot lawaai en schimmelvorming. - Ernstige tekorten met betrekking tot onderhoud en wanorde. - Ernstige tekorten aan de vrije oppervlakte voor de leerlingen in werkhuizen, labo’s, … - Ernstige tekorten betreffende de inrichting van de lokalen, bv. instabiele stapelrekken, gevaar voor omvallende kasten, ernstige risico’s met dieren en giftige planten.
-
2.9 De lokalen voldoen aan de minimale comfortvoorwaarden
-
- De inspectie gaat bij deze vraag na of er een onmiddellijk verband bestaat tussen het vastgestelde tekort en het comfort van de leerlingen en/of het personeel op korte en/of langere termijn. - Het betreft hier hoofdzakelijk de ‘verblijfslokalen’ (dit zijn de lokalen die de leerlingen en de personeelsleden gebruiken tijdens het reguliere lesverloop (arbeidstijd) evenals tijdens de pauzes, o.a. klaslokalen, werkplaatsen, leraarskamer, eetzaal, polyvalente ruimte, kleedruimtes, studiezaal) zijn ingericht rekening houdend met de aard en de activiteit van de instelling. Dit zal vooral afhankelijk zijn van het onderwijsniveau en van de mogelijke opleidingen/vakken in de instelling (bv. bouw, tuinbouw, …). - Enkele voorbeelden van aandachtspunten (niet-exhaustief): visueel comfort, thermisch comfort, lawaai, functioneel en gebruikerscomfort, … Toelichting met betrekking tot de aandachtspunten: - Thermisch comfort en visueel comfort - De verblijfslokalen worden op een voor hun doel afgestemde gebruikstemperatuur gehouden. Dit kan opnieuw afhankelijk zijn van de opleiding (bv. bouw, tuinbouw, …) of van het vak (bv. lichamelijke opvoeding). In geval van discussie volgen we de onderstaande richtwaarden: Afspraken (voor een klassieke school): - temperatuur klaslokaal: minimum 20°C en maximum 29°C; - temperatuur werkplaats: minimum 16°C en maximum 29°C; - temperatuur gymzaal: 12°C tot 15°C. De inspectie houdt rekening met het feit dat sommige instellingen een bijzonder pedagogisch project hebben (openluchtscholen). De inspectie verwacht van de instelling dat ze dit heeft besproken t met de aanbelangende participanten en overlegorganen binnen de instelling. - Ramen, bovenlichtvoorzieningen en glazen wanden zijn zodanig geconstrueerd dat, rekening houdend met de aard van het werk en de aard van de arbeidsplaats, er geen overmatige zonnestraling is in de verblijfslokalen. - Functioneel en gebruikerscomfort - De klasindeling zorgt voor een vlotte doorgang. In geval van discussie volgen we de onderstaande richtwaarden: - vrije strook tussen bordwand en voorste tafel- of bankenrij: 2,0 m. - vrije strook achter de tafels/banken: 50 cm als iedere leerling aan een looppad zit, anders 100 cm. - afstand leerling - verwarmingsradiator: 30 cm. - breedte van obstakelvrije doorgangen of looppaden: minimum 60 cm. In geval van de aanwezigheid van een rolstoelgebruiker wordt minimum 90 cm voorzien. - Indien noodzakelijk is er voorzien in aangepast meubilair. - Er liggen geen losse snoeren op de grond. - Er zijn voldoende bergruimtes beschikbaar. - De kapstokken zijn veilig/afgeschermd. - Er is een aangepaste fietsenbergplaats. - De leerlingen hebben de mogelijkheid om te drinken. - De school doet aan (selectieve) afvalverzameling en zorgt ervoor dat het afval regelmatig wordt verwijderd. - Met betrekking tot het eten van maaltijden/boterhammen - Indien de school gebruikmaakt van een refter/eetzaal volgen we de volgende richtlijnen. - De lokalen waarin de refters zijn ondergebracht, zijn in duurzame materialen gebouwd en kunnen gemakkelijk onderhouden worden. - De minimumoppervlakte van de refters, in vrije oppervlakte, wordt berekend op basis van het maximum aantal leerlingen (en eventueel personeelsleden) datgelijktijdig de refter gebruikt (d.w.z. rekening houden met aantal eetbeurten). We verwachten 1m² oppervlakte per leerling (en eventueel per personeelslid). - Indien de klaslokalen worden gebruikt als eetruimte, worden zowel de tafels als de vloer minstens na de maaltijd gereinigd. - Indien de instelling moet voorzien in kleedkamers, wastafels en douches (bv. in het kader van ‘beroepsopleidingen’) nemen we onder andere de volgende aandachtspunten mee. De werkgever bepaalt de ligging, de inrichting en de uitrusting van de sociale voorzieningen na advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en het comité. Algemeen - De kleedkamers, wastafels en douches bevinden zich in één of verschillende lokalen die volledig gescheiden zijn van de arbeidsplaats. - De instelling voorziet in aparte kleedkamers, douches en toiletten voor mannen en vrouwen. - Wanneer er enkel wastafels aanwezig zijn, omdat er geen douches vereist zijn, voorziet de instelling in aparte wastafels voor mannen en vrouwen. - Deze lokalen moeten gesloten kunnen worden. - Ze worden verlucht, verlicht en verwarmd in functie van hun bestemming. - Ze worden voorzien van meubilair dat beantwoordt aan de bestemming van het lokaal en ze zijn gemakkelijk toegankelijk. - De lokalen en de sociale voorzieningen worden schoongemaakt, zodat ze te allen tijde beantwoorden aan de hygiënische voorschriften. De inspectie verwacht dat de sanitaire voorzieningen minimum dagelijks gepoetst worden. Kleedkamers - De werkgever stelt een kleedkamer ter beschikking van de werknemers en de gelijkgestelde leerlingen, wanneer deze van kledij moeten wisselen. - Wanneer er geen kleedkamers vereist zijn, moet de werknemer en de gelijkgestelde leerling kunnen beschikken over een plaats om zijn kledij op te hangen. - De kleedkamers worden zodanig uitgerust met kleerkasten dat elke werknemer en de gelijkgestelde leerling zijn kleding tijdens de werktijd achter slot en grendel kan bewaren. - Elke werknemer en de gelijkgestelde leerling die de kleedkamer gebruikt, beschikt over een individuele kleerkast. - Wanneer er geen specifiek risico is, mogen de individuele kleerkasten vervangen worden door een gewone kapstok met kleerhaak of een kleerhanger en een individueel vak. - De werknemers en de gelijkgestelde leerlingen bewaren kledij en toiletartikelen in de kleedkamers of, in geval van afwezigheid van kleedkamers, in de daarvoor bestemde plaatsen. Wastafels - De wastafels worden ingericht in specifiek hiertoe bestemde lokalen (dit kan eventueel ook in de kleedkamer). De wastafels mogen ook ingericht worden in de toiletten indien de aard van het werk en de afwezigheid van risico’s dit rechtvaardigen en enkel mits er een akkoord is van het comité preventie en bescherming op het werk. - De werkgever bepaalt in functie van de aard van het werk en de aard van het risico of de wastafels moeten voorzien zijn van koud en warm water en welke zeep of reinigingsmiddelen er aanwezig moeten zijn. - Indien de werknemers en de gelijkgestelde leerlingen tijdens het werk hun handen moeten wassen, zijn er wastafels geïnstalleerd in de nabijheid van de werkpost. Douches - De werkgever stelt een douche met warm en koud water ter beschikking van de werknemers, indien: 1° de werknemers en/of leerlingen worden blootgesteld aan overmatige warmte; 2° de werknemers en/of leerlingen sterk bevuilend werk verrichten; 3° de werknemers en/of leerlingen worden blootgesteld aan gevaarlijke chemische of biologische agentia.
-
2.10 Het domein en de gebouwen zijn toegankelijk voor personen met beperkte mobiliteit<br>Eigenaar: PAT
-
2.11 Het onderhoud van het domein, de gebouwen en de lokalen voldoet<br>Eigenaar: PAT + School
-
- De lokalen en de sociale voorzieningen worden schoongemaakt, zodat ze te allen tijde beantwoorden aan de hygiënische voorschriften. De inspectie verwacht dat de sanitaire voorzieningen minimum dagelijks gepoetst worden. - De instelling zorgt ervoor dat de arbeidsplaatsen en de gebouwen waarin het personeel en de leerlingen zich bevinden, worden schoongemaakt en onderhouden, teneinde elk risico voor het welzijn van het personeel en de leerlingen te voorkomen. De lokalen ende sociale voorzieningen worden schoongemaakt zodat ze te allen tijde beantwoorden aan de hygiënische voorschriften. De inspectie verwacht dat de sanitaire voorzieningen minimum dagelijks gepoetst worden. - De werkgever zorgt er voor dat alle afval veilig en regelmatig wordt verzameld, opgeslagen, behandeld en verwijderd van de arbeidsplaats, rekening houdend met de specifieke regelgeving die op de verwijdering van afvalstoffen van toepassing is.
-
2.12 Gevaarlijke zones, hellingen, trappen of hoger gelegen vlakken zijn voldoende beveiligd<br>Eigenaar: PAT
-
- Teneinde het risico op vallen te voorkomen, zijn de trappen, gaanderijen en platformen voorzien van collectieve beschermingsmiddelen, inclusief leuningen, waarvan het aantal en de dimensies worden bepaald door de regels van goed vakmanschap. - Om gelijkgerichtheid te bevorderen hanteert de inspectie de volgende minimumcriteria. We controleren dit niet systematisch, maar in het geval van discussie volgen we de onderstaande richtwaarden: - De nuttige breedte van de trappen, uitgangen en uitgangswegen moeten gelijk zijn aan of groter zijn dan 80 cm. - Hoogte trapleuningen: minimum 75 cm. - De horizontale tussenafstand voor de verticale elementen van de balustrade mag maximum 11 cm bedragen. In de klassen voor de kleuters mag dit maximum 9 cm zijn. - Hoogte borstwering of balustrade (interieur): minimum 1 m. Indien een val van 10 meter door het trapgat mogelijk is, moet de balustrade minstens 1,2 m hoog zijn. - Hoogte borstwering of balustrade (exterieur): minimum 1,20 m. De hoogte kan herleid worden tot 1 m voor af te schermen hoogteverschillen van minder dan 6 meter. - Als de trappen breder zijn dan 1,50 m of als er aan beide kanten gevaar tot vallen bestaat, moeten aan beide kanten leuningen aanwezig zijn. - Trappen: voldoende grote vrije hoogte, geen afgebroken trapneuzen, splintervrij, voldoende stevige leuningen en kokers voldoende afgeschermd. Nergens zijn er uitstekende delen/voorwerpen tijdens het belopen van de trap.
-
2.13 Op het domein en in de gebouwen/lokalen zijn geen grote risico's op valgevaar<br>Eigenaar: PAT
-
- De arbeidsplaatsen, al dan niet in open lucht, waar er risico op vallen bestaat door de aanwezigheid van putten of gaten in d e vloer moet de grond of de muur worden afgedekt of voorzien van collectieve beschermingsmiddelen waarvan de dimensies worden bepaald door de regels van goed vakmanschap. - Wanneer de transparante of lichtdoorlatende oppervlakten van deuren en poorten niet van veiligheidsmateriaal zijn vervaardigd en indien de kans bestaat dat werknemers gewond raken als een deur of een poort breekt, moeten deze oppervlakken tegen indrukken worden beveiligd. - Klapdeuren en –poorten moeten transparant zijn of van transparante panelen zijn voorzien. - De vloeren van de lokalen en van de plaatsen in open lucht zijn vrij van gevaarlijke hobbels, putten of hellingen. Ze zijn vast, stabiel en slipvrij. - Indien niet bepaald door de instelling aan de hand van een uitgevoerde risicoanalyse zal, om de gelijkgerichtheid te bevorderen, de inspectie volgende minimumcriteria gebruiken voor speeltoestellen. We controleren dit niet systematisch, maar in het geval van discussie volgen we de onderstaande richtwaarden. Dit wil zeggen dat de inspectie niet zal ingaan tegen beslissingen van de preventieadviseur naar aanleiding van een uitgevoerde risicoanalyse. - Valdempende ondergrond onder een speeltoestel: - tot 60 cm hoogte: geen speciale ondergrond nodig, maar beton, steen, asfalt, … zijn niet aan te raden - tot 1 m hoogte: gras, losse aarde, …; - meer dan 1 m: boomschors, houtsnippers, rubberen tegels, …; - een glijbaan voor kleuters: niet hoger dan 1,5 m; - een glijbaan voor lagere schoolkinderen: niet hoger dan 3 m. - Indien het speeltoestel hoger is dan 3 meter (directe) valhoogte, moet men dit volledig afsluiten zodat vallen onmogelijk wordt.
-
2.14 Er is een brandpreventieverslag over de gebruikte gebouwen en het domein<br>Eigenaar: IDPB
-
- Het brandpreventieverslag is het resultaat van een risicoanalyse en bevat conclusies en actiepunten. Het is opgemaakt door deskundigen (in principe de brandweer, maar dit hoeft niet). - In essentie is het dus vooral belangrijk dat er een deskundige risicoanalyse gebeurde, dat deze aanleiding gaf voor het wegwerken van tekorten en dat de instelling deze verbetering ook effectief kan aantonen. Soms is het onmogelijk om alle tekorten op korte termijn weg te werken. - De inspectie beschouwt het als een probleem en een teken van zwakke beleidsvoering als de instelling een gebouw dat expliciet werd afgekeurd, toch verder gebruikt. Hier zijn we streng, zeker wanneer blijkt dat het gebouw verder wordt gebruikt zonder passende maatregelen. De inspectie zal onder andere het volgende onderzoeken: - Zijn er actieplannen? Zijn deze uitgevoerd? De inbreuken/bemerkingen zijn opgenomen in het GPP/JAP? (wie, wat, hoe, wanneer, welke middelen) - Is er een oplossing gegeven aan de ernstige opmerkingen? Is er gevolg gegeven aan de geformuleerde termijnen door deskundigen? - We verwachten dat de instelling andere aspecten van brandveiligheid zoals het vrijhouden van evacuatiewegen, onderhouden vanveiligheidsverlichting e.d., systematisch bewaakt. - Met betrekking tot het brandpreventieverslag gelden volgende afspraken: - niet ouder dan 5 jaar: de inspectie gaat naf de eventuele adviezen/opmerkingen werden opgenomen in een actieplan of uitgevoerd rekening houdend met de termijnen vooropgesteld door de deskundigen; - tussen 5 – 10 jaar: de inspectie gaat na of het actieplan werd uitgevoerd; - ouder dan 10 jaar: dit voldoet voor de inspectie als er in de tussentijd geen structurele verbouwingen of wijzigingen aan de infrastructuur en gebouwen zijn gebeurd.
-
2.15 De instelling geeft gevolg aan de opmerkingen uit het brandpreventieverslag<br>Eigenaar: PAT + School
-
2.16 Er is en geldig keuringsverslag van de elektrische laag- en hoogspanningsinstallatie door een erkend organisme<br>Eigenaar: PAT
-
- Volgens het nieuwe KB moeten scholen voor 1 januari 2014 een risicoanalyse maken van de elektrische installatie. Het verslag van de conformiteitscontrole moet steeds aanwezig zijn (vanaf 1 januari 2014). - De inspectie beschouwt het als een probleem en teken van zwakke beleidsvoering als de instelling de installatie die expliciet werd afgekeurd, toch zonder meer verder gebruikt. Hier zijn we streng, zeker wanneer blijkt dat de installatie verder wordt gebruikt zonder passende maatregelen. De inspectie zal onder andere het volgende onderzoeken: - Zijn er actieplannen? Zijn deze uitgevoerd? De inbreuken/bemerkingen zijn opgenomen het GPP/JAP? (wie, wat, hoe, wanneer, welke middelen?) - Is er een oplossing gegeven aan de ernstige opmerkingen? Is er gevolg gegeven aan de geformuleerde termijnen door de deskundigen?
-
2.17 De instelling geeft gevolg aan de opmerkingen uit het keuringsverslag van de elektrische installaties(s)<br>Eigenaar: PAT
-
2.18 Er is geen elektrocutiegevaar<br>Eigenaar: PAT + School
-
- Het begrip acuut elektrocutiegevaar: leerlingen/personeel kunnen niet geïsoleerde bronnen of leidingen (loshangende stopcontacten, niet-gesloten zekeringskasten, blote bedrading, …) aanraken. Dit kan ook blijken uit het verslag van de elektrische installatie. - Er moet een onmiddellijk verband zijn met de veiligheid van de leerlingen en/of het personeel op korte en/of langere termijn. De inspectie heeft onder andere aandacht voor het volgende: - Wandcontactdozen met aarding, stekkers met aarding en snoeren verkeren zichtbaar in goede staat. - Bij het ontwerp, de uitvoering en de keuze van het materiaal en de beschermingsvoorzieningen moet rekening wordengehouden met de spanning, de externe invloeden en de deskundigheid van de personen die toegang hebben tot delen van de installatie. - Neerhangende verlengsnoeren (bv. in werkplaatsen boven de werkbanken) zijn voorzien van een beveiliging (meestal ketting) tegen trekbelasting. - Op plaatsen waar leerlingen kunnen komen zijn de elektrische laagspanningskasten, zowel 220V als 380V, afgesloten (elektrische borden zijn ontoegankelijk voor leerlingen). - Het kunnen afsluiten van elektriciteitskasten is belangrijk en nodig tijdens het uitvoeren van werken aan de elektriciteit. - De elektrische hoogspanningscabine is steeds degelijk afgesloten en alleen toegankelijk voor bevoegde personen. Ze is dus nooit toegankelijk voor leerlingen en voor niet-bevoegd verklaard personeel. Het pictogram is duidelijk zichtbaar. - Zekeringen mogen niet functioneren als schakelaars.
-
2.19 Brandblustoestellen worden jaarlijks gecontroleerd<br>Eigenaar: IDPB
-
- De inspectie verwacht dat de instelling dit kan aantonen aan de hand van een onderhoudscontract, facturen, …
-
2.20 Verwarmingsinstallaties op gas worden gekeurd bij indienstneming en daarna tweejaarlijks onderworpen aan een controle<br>Eigenaar: PAT
-
2.21 Verwarmingsinstallaties op stookolie worden jaarlijks onderworpen aan een controle<br>Eigenaar: PAT
-
2.22 De instelling beschikt voor alle stookoliereservoirs over een conformiteitsattest<br>Eigenaar: PAT
-
2.23 De instelling beschikt over en geldig keuringsverslag van alle toestellen/installaties/arbeidsmiddelen die vallen onder de keuring van een erkende dienst technische controle (EDTC)<br>Eigenaar: PAT
-
- De inspectie zal een geldig keuringsverslag van alle toestellen/installaties/arbeidsmiddelen die vallen onder de keuring van een erkende dienst technische controle van de laatste jaren opvragen. Hierdoor kan de inspectie ook een evolutie zien in de vastgestelde opmerkingen, adviezen en tekorten. Dit geeft ook aan in welke mate de instelling rekening houdt met deze adviezen en opmerkingen. Het is uiteindelijk de eindverantwoordelijkheid van de werkgever om al dan niet gevolg te geven aan de adviezen van de externe diensten. Enkele voorbeelden van toestellen/installaties/arbeidsmiddelen: personenliften, goederenliften, hefwerktuigen, luchtcompressoren, gasopslagplaats,…
-
2.24 De instelling voert de controle uit van alle (andere) toestellen/installaties/arbeidsmiddelen die vallen onder de controle van een bevoegd persoon
-
2.25 De instelling beschikt over een geactualiseerde asbestinventaris en een schriftelijk advies van de interne preventieadviseur en de preventieadviseur-arbeidsgeweekte rover de inventaris<br>Eigenaar: IDPB + School
-
- De inspectie zal de instelling vragen om dit aan te tonen. De instelling maakt een inventaris op van al het asbest en alle asbesthoudend materiaal in alle delen van de gebouwen, in de arbeidsmiddelen en beschermingsmiddelen op de arbeidsplaats. - De inspectie verwacht van een ‘asbestvrije school’ dat ze beschikt over een blanco asbestinventaris of een ondertekende verklaring dat de instelling asbestvrij is. - De preventieadviseur, deskundig op het vlak van de arbeidsveiligheid, en de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer van de bevoegde externe dienst voor preventie en bescherming op het werk geven elk schriftelijk advies over de inventaris om zicht te hebben over de kwaliteit van de inventaris en op de beheersing van de aanwezige risico’s met betrekking tot asbest.
-
2.26 De instelling beschikt over een geactualiseerde inventaris van de producten met gevaarlijke eigenschappen
-
2.27 Voor elk product met gevaarlijke eigenschappen of gevaarlijke stof/preparaat is er onmiddellijk een veiligheids- en gezondheidskaart (VIB, MSDS-fiche) beschikbaar
-
- De risicoanalyse bevat minimaal de veiligheids- en gezondheidskaart van elke gevaarlijke stof of preparaat. Deze kaart bevat de informatie voor de werknemers en leerlingen die in contact komen met deze stoffen. - Deze kaarten zijn best afgedrukt en beschikbaar voor de gebruikers. Normaal worden ze ook nog eens centraal bijgehouden door bv. de preventieadviseur. Opgelet: Op de begeleidingscommissie convenant preventie en bescherming in het Vlaams Onderwijs van 25 09 2013 heeft de vertegenwoordiger van AD TWW een toelichting gegeven over het gebruik van chemische stoffen op school. Als inspectie hanteren wij, bij onze controle van de erkenningsvoorwaarde, het standpunt van AD TWW als uitgangspunt. Als gevolg kunnen enkel demonstratieproeven (voor onderstaande stoffen) door de ‘bevoegde leerkracht’ geduld worden, die voldoende op de hoogte is van de risico-inhoud van de proeven, ook over de nodige collectieve en individuele beschermingsmiddelen beschikt en dat de proeven onder veilige omstandigheden (bijvoorbeeld in een trekkast) kunnen plaatsvinden. Daarenboven voorziet de instelling in de nodige hulpmaterialen, in het geval de proef mislukt, om contaminatie van de omgeving, het personeel en de leerlingen te beperken/vermijden. Het standpunt van AD TWW betreffende het gebruik van chemicaliën in het wettelijk secundaire onderwijs (kenmerk brief PR/13/3328 van 02/10/2013): Het KB van 3 mei 1999 betreffende de bescherming van jongeren op het werk, legt verbodsbepalingen vast in Afdeling III, meer bepaald in art. 8. Dit betekent een verbod op het gebruik van: - carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen; - sensibiliserende stoffen; - als giftig ingedeelde stoffen. Een niet limitatieve lijst van agentia is terug te vinden in dit KB als bijlage (A. agentia, 3. Chemische agentia). Aangezien er in het wettelijk verplicht secundaire onderwijs geen gespecialiseerde opleidingen worden ingericht is het verlenen van een afwijking op deze norm niet aan de orde. In de sociale media (bv. YouTube) zijn er voldoende demonstratiefilmpjes te vinden die eventuele moeilijkheden die deze verbodsbepalingen meebrengen in ruime mate compenseren.
-
2.28 De instelling slaat de producten met gevaarlijke eigenschappen of gevaarlijke stoffen veilig op
-
- De inspectie verwacht dat de kasten waar de gevaarlijke producten worden opgeslagen in principe afgesloten of geplaatst zijn in een afgesloten lokaal. - In het basisonderwijs letten we erop dat alle producten ‘niet-bereikbaar’ zijn opgesteld voor de kinderen. Dit heeft ook betrekking op schijnbaar relatief ongevaarlijke producten (zoals wasproducten, afwasmiddel, …). We verwachten dat de personeelsleden handelen volgens de principes van de regels van goed vakmanschap. - In het kleuteronderwijs letten we er bijzonder op dat de school aandacht heeft voor het gebruik van producten met minder gevaarlijke eigenschappen en/of die geschikt zijn voor kinderen.
-
2.29 De producten met gevaarlijke eigenschappen zijn voorzien van de voorgeschreven etikettering
-
- De inspectie verwacht dat alle recipiënten in de instelling voorzien zijn van een duidelijke aanduiding van de inhoud. Alle gevaarlijkestoffen moeten voorzien zijn van het voorgeschreven etiket. - Wanneer men gebruikmaakt van de overheveling van producten van grote recipiënten naar kleine recipiënten moeten deze eveneens voorzien zijn van de voorgeschreven etikettering. - Recipiënten die gebruikt worden voor de opslag van levensmiddelen (drankflesjes, confituurpotten, …), kunnen niet gebruikt worden als recipiënten voor gevaarlijke stoffen.
-
2.30 De instelling beschikt over de vereiste milieumelding of milieuvergunning<br>Eigenaar: IDPB
-
- Niet elke instelling moet voldoen aan een milieuvergunning- en meldingsplicht. - Afhankelijk van bepaalde factoren heeft een instelling een milieuvergunning- en meldingsplicht. Op basis van de mogelijke hinder voor de omgeving, de mogelijke negatieve invloed op het leefmilieu of voor mogelijk gevaar voor mensen in de omgeving worden de instellingen in 3 klassen ingedeeld (voor Vlaanderen). - Uitzonderlijk is er in een zeer kleine school zelfs geen meldingsplicht. - Voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest geldt een soortgelijke regeling.
-
2.31 De instelling beschikt over een toelating of erkenning afgeleverd door het FAVV<br>Eigenaar: IDPB
-
- Niet elke instelling moet beschikken over een toelating of erkenning. - Afhankelijk van bepaalde factoren heeft een instelling een toelating of erkenning nodig. - Toelating/erkenning is op adres, dus voor 2 vestigingsplaatsen betekent dit 2 toelatingen. Eén toelating/erkenning per campus (meerdere instellingen) kan wel
-
2.32 De instelling past minimum de principes van de GHP (Goede Hygiene Praktijken) toe
-
- Dit is enkel van toepassing indien er levensmiddelen aanwezig zijn. - Tijdens de doorlichting heeft de inspectie (steekproefsgewijs) oog voor de onderstaande aspecten. In geval van twijfel/vastgestelde tekorten kijken we meer systematisch en in detail. De onderstaande lijst is dan richtinggevend. De principes van de de Goede Hygiëne Praktijken (GHP): - Infrastructuur en uitrusting; - Onderhoud, reiniging en ontsmetting; - Ongediertebestrijding; - Afvalbeheer; - Watervoorziening; - Persoonlijke hygiëne; - Temperatuurbeheersing; - Opleiding. - Instellingen waar opleidingen uit de voedingssector doorgaan (bv. kok, bakker, slager, restaurant, keuken, …), zullen meestal de (versoepelde) HACCP-richtlijnen moeten volgen.
-
2.33 De bewaring en de opslag van de aanwezige levensmiddelen verlopen conform de regelgeving
-
- Tijdens de doorlichting heeft de inspectie (steekproefsgewijs) oog voor de onderstaande aspecten. In geval van twijfel/vastgestelde tekorten kijkt de inspectie meer systematisch en in detail. De onderstaande lijst is dan richtinggevend. - Aandachtspunten: - Intacte verpakking, geen ingedeukte blikken. - Verbruiksdatum of houdbaarheidsdatum. - Dagverse producten hebben een fris uitzicht (bv. groenten, vlees). - FEFO-principe (First Expired - First Out). - Geopende verpakkingen zijn opnieuw goed gesloten. - Ingevroren goederen zijn voorzien van een etiket met invriesdatum. - Er staan nooit producten op de grond, enkel op afwasbare rekken. - Afgewerkte producten bevinden zich bovenaan in de koeling, fruit en niet gereinigde groenten onderaan, zuivelproducten bevinden zich afgescheiden van andere producten.
-
2.34 De instelling organiseert jaarlijks minstens één evacuatieoefening op basis van een uitgewerkt evacuatiescenario
-
- Scenario of noodplan: dit is een verzameling van richtlijnen, procedures en instructies om in een noodsituatie op een veilige en adequate manier te reageren (dit is meer dan enkel de evacuatieinstructies). - Eén evacuatieoefening per schooljaar organiseren is verplicht, bij voorkeur in het begin van het schooljaar. De instelling moet een schriftelijke neerslag van de evacuatie hebben. De inspectie zal deze opvragen van de laatste 2 jaren, nagaan of de instelling eventueel gevolg gaf aan het wegwerken van tekorten of opmerkingen. De instelling moet deze verbetering ook effectief kunnen aantonen. - Het is aan te raden om minimum twee evacuatieoefeningen per schooljaar te organiseren. Voor kleuters plant de school best meerdere oefenmomenten. - Er mogen geen voorwerpen staan die de doorgang belemmeren. - Breedte van de trappen, uitgangswegen en uitgangen: gelijk aan of groter zijn dan 0.8 m. - In alle schoollokalen hangt een algemene brandinstructie en minimaal een vluchtplan in de gangen (de plattegrond die de evacuatieweg aanduidt, moet vertrekken van de locatie waar men zich bevindt en moet overeenstemmen met het algemeen ontruimingsplan). - De vluchtwegen zijn op een plattegrond door middel van richtingspijlen aangegeven.
-
2.35 De instelling evalueert de evacuatieoefening en stuurt bij indien nodig
-
2.36 Nooduitgangen, evacuatiewegen en uitgangen zijn vrij en onmiddellijk bruikbaar
-
2.37 De instelling heeft de noodzakelijke instructies, pictogrammen en veiligheidsverlichting betreffende evacuaties aangebracht
-
2.38 Voor nieuwe arbeidsmiddelen beschikt men over een gelijkvormigheidsattest of conformiteitsattest (conform de afspraken afgesloten binnen het convenant)
-
- In afwachting van de afspraken vastgelegd binnen het convenant vragen de inspectie geen conformiteitsattesten (verklaring van overeenstemming) voor ‘manueel aangedreven’ arbeidsmiddelen. - De inspectie controleert dit steekproefsgewijs. Meestal zal de school een dossier bijhouden per arbeidsmiddel/toestel/machine … waarin alle betrokken documenten verzameld zijn (bv. offerte, bestelbon, conformiteitsattest, indienststellingsverslagen, onderhouds- en veiligheidsinstructies). - Onder instructies verstaan we (indien relevant) veiligheidsinstructies, gebruiksinstructies en onderhoudsinstructies. Het betreft hier alles (apparaten, speeltuigen, installaties, machines, gereedschappen, …) wat mogelijk aanleiding kan geven tot een verhoogd risico voor personeel en/of leerlingen. Elke installatie, machine, gemechaniseerd werktuig en persoonlijk of collect ief beschermingsmiddel moet voorzien zijn van hoger vermelde instructies. De instructies kunnen op verschillende manieren opgesteld worden nl. in een instructieboek, op instructiekaarten of rechtstreeks op de machine. - In afwachting van de afspraken vastgelegd binnen het convenant vragen wij geen instructies voor een koffiezet, een nietjesmachine, computer, … d.w.z. niet voor de klassieke huishoudelijke toestellen.
-
2.39 De instelling beschikt voor elk toestel over een indienststellingsverslag (conform de afspraken afgesloten binnen het convenant)<br>Eigenaar: IDPB + School
-
2.40 De noodzakelijke instructies voor het gebruik van toestellen, arbeidsmiddelen en beschermingsmiddelen zijn aanwezig
-
2.41 De persoonlijke en collectieve beschermingsmiddelen zijn aanwezig en worden functioneel gebruikt
-
- De instelling moet de persoonlijke beschermingsmiddelen gratis ter beschikking stellen voor het personeel. - Van installaties/machines die niet meer in dienst zijn, moet de elektriciteitstoevoer afgesloten zijn.
3. De gezondheid en hygiene van de leer- en werkomgeving
-
3.1 De toiletten voor personeel (bezoekers) en leerlingen zijn gescheiden<br>Eigenaar: PAT + School
-
- Voor het personeel moet de werkgever rekening houden met de 'Wet van 4 augustus 1996 Betreffende het Welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk' (en wijzigingen). Voor het sanitair moet men onder andere het 'Koninklijk Besluit tot Vaststelling van de algemene basiseisen waaraan arbeidsplaatsen moeten beantwoorden van 10 oktober 2012' volgen. - De inspectie zal zich bij de controle tijdens de doorlichting vooral richten op de voorzieningen voor de leerlingen. - De sanitaire lokalen voor jongens en meisjes moeten, met uitzondering van deze voor de kleuterklassen, gescheiden zijn. - De verspreiding van de sanitaire voorzieningen is logisch en functioneel en houdt rekening met piekgebruik nabij de verblijfsruimtes tijdens de pauzes (binnen- en buitenspeelplaatsen, refters …) Hoe jonger de leerlingen, hoe dichter de toiletjes bij hun verblijf te vinden zijn (klassen, speelklassen, open- of overdekte speelplaats). - Voor het buitengewoon onderwijs bepaalt het type van buitengewoon onderwijs dat in de betrokken instelling wordt georganiseerd het aantal, de aard, de uitrusting en de grootte van de sanitaire voorzieningen.De inspectie gaat na of de instelling een analyse gemaakt heeft betreffende de aantallen en de inrichting van de sanitaire voorzieningen in functie van de aanwezige leerlingen. Belangrijk hierbij is de samenwerking met en het advies van de preventieadviseurs (eventueel bijkomend schoolarts) en het personeel (bij voorkeur via het comité of ander overlegorgaan). - De instelling kan numeriek net voldoende of net onvoldoende toiletten hebben (het leerlingenaantal is geen constante). Daarbi j kijken we dan tijdens een speeltijdmoment na of de leerlingen niet moeten aanschuiven, de wachttijden niet te lang zijn, ... Sommige scholen lossen het euvel op door de ‘pauzemomenten’ in tijd op te splitsen. - Het aantal is te berekenen op de effectieve maximale aanwezigheid van het aantal leerlingen (leerlingenstages, werkplekleren, scheiding tijdstip speeltijden).
-
3.2 De toiletten voor mannen en vrouwen (personeel/bezoekers) zijn gescheiden<br>Eigenaar: PAT + School
-
3.3 De toiletten voor jongens (leerlingen) en meisjes zijn gescheiden<br>Eigenaar: PAT + School
-
3.4 Per 15 meisjes is er een toilet aanwezig<br>Eigenaar: PAT + School
-
3.5 Per 15 jongens is er een urinoir aanwezig<br>Eigenaar: PAT + School
-
3.6 Per 25 jongens is er een toilet aanwezig<br>Eigenaar: PAT + School
-
3.7 De sanitaire installaties zijn gericht conform de regelgeving<br>Eigenaar: PAT + School
-
- De inspectie controleert de inrichting niet strikt en systematisch, maar in het geval van discussie zullen wij onderstaande richtlijnen aanhouden. Enkele aandachtspunten: - De sanitaire lokalen moeten tegen het gure weer beschut zijn (vorstbescherming en comforttemperatuur in gebruik). - De vermelding “mannen” of “vrouwen” of een aangepast pictogram duidt aan voor wie de sanitaire ruimte is voorbehouden. - Het ontwerp en de inrichting van het sanitair biedt een aangename en comfortabele ruimte, die voldoende rekening houdt met privacy, eenvoudig onderhoud, mogelijkheden tot toezicht, goede verlichting (minimum 200 lux), … - Het ontwerp van de lokalen moet voldoende verluchtingsmogelijkheden voorzien. Verluchtingsopeningen kunnen worden geplaatst onder de deur tot op een hoogte van maximum 10 cm of boven de deur op een hoogte van meer dan 1,90 m. - De oppervlakte, de hoogte en het luchtvolume van de sanitaire lokalen zijn van dien aard dat de leerlingen zich in alle omstandigheden goed voelen (welzijn). Daarom moeten de lokalen ten minste 2,5 m hoog zijn (voor de zone waar men staat). - De toiletten binnen de gebouwen mogen niet rechtstreeks met de arbeidsplaats, de refters of de kleedkamers in verbinding staan. Er moet dus altijd een sas gelegen zijn tussen de effectieve toiletruimten en een eetzaal/refter. - De toiletten bestaan uit één of meerdere individuele wc’s en desgevallend urinoirs, samen met één of meerdere wastafels. - Deze deuren van een toiletruimte zijn voorzien van vrij/bezet-sloten die iemand van de school, in geval van nood, van de buitenzijde kan openen (niet door leerlingen). - Er zijn diverse ‘handdroogmanieren’ mogelijk. Dit gaat van luchtblazers, papierverdelers tot rollen met handdoeken. - Lager en secundair onderwijs - Voor deze doelgroep moeten toiletten afsluitbaar zijn en de nodige privacy bieden. - Voor het buitengewoon onderwijs bepaalt het type van buitengewoon onderwijs dat in de betrokken instelling wordt georganiseerd het aantal, de aard, de uitrusting en de grootte van de sanitaire voorzieningen.De inspectie gaat na of de instelling een analyse heeft gemaakt betreffende de aantallen en de inrichting van de sanitaire voorzieningen in functie van de aanwezige leerlingen. Belangrijk hierbij is de samenwerking met en het advies van de preventieadviseurs (eventueel bijkomend schoolarts) en het personeel (bij voorkeur via het comité of ander overlegorgaan). - Andere onderwijsniveaus Rekening houdend met de leeftijd van de gebruikers en de bezettingsgraad van het gebouw tijdens lesmomenten, kunnen voorgaande aanbevelingen eveneens toegepast worden.
-
3.8 De sanitaire installaties zijn aangepast aan de leeftijd van de gebruikers<br>Eigenaar: PAT
-
- Vooral bij een gedeelde sanitaire installatie is het van belang dat de urinoirs en de zittoiletten aangepast zijn aan de lengte van de leerlingen. Idem voor de afscheiding (tussenwanden), zodat voldoende privacy gewaarborgd blijft. - De ergonomie van leerlingen evolueert naargelang de leeftijd. Onderstaand vrijblijvend enkele mogelijke aanbevelingen opgemaakt voor de hoogte van sanitaire voorzieningen op basis van de gemiddelde groottes van leerlingen in de verschillende onderwijsniveaus. De meest courante maat staat in het vet, indien specifiek voor de jongsten van een leeftijdsgroep (bv. vleugel 6-8 jarigen) kan een lagere maat voorzien worden. Indien de toiletten naschools ook gebruikt worden door volwassenen, ga dan naar de laagste universele maat voor ‘secundair’ of voorzie een variatie in maten. Kleuters (2,5 j – 6 j) Lagere school (6j – 12 j ) Middelbaar Hoogte toiletpot 26 – 30 – 35 cm 35 – 40 cm 40 - 45 cm Hoogte aangepast toilet 40 cm 50 cm Hoogte urinoir 38 – 50 cm 50 – 67 cm 67 cm Hoogte wastafel 45 – 50 cm (max. 55 cm) 55 – 65 cm (6 tot 8j) 65 – 80 cm (8 tot 12j) 80 - 90 cm Kraan Bereik kraan op max. 33 cm
-
3.9 Er is minstens één aangepast toegankelijk toilet voor mannen/jongens en vrouwen/meisjes of één uniseks toilet<br>Eigenaar: PAT
-
- Voor de kleuters volstaat extra manoeuvreerruimte rond één van de (open) toiletpotjes. - De inspectie gaat voor schooljaar 2013-2014 akkoord dat ingeval van de aanwezigheid van een uniseks toilet dit door zowel door de leerlingen, het personeel en de bezoekers gebruikt wordt. - De inspectie neemt voor schooljaar 2013-2014 een stimulerende rol op. Wij vragen aan de instelling hoe zij hier mee omgaat. Welke toiletten voorziet de instelling in het geval van beperkte mobiliteit van leerlingen/leraren? Deze moeten dan bereikbaar zijn voor personen met een beperkte mobiliteit. Onderstaande richtlijnen zijn dan richtinggevend. - Het is aangewezen dat dit sanitair centraal gelegen is. Indien het toilet bereikbaar is vanuit een neutrale zone mag dit gebruikt worden door de leerlingen en het personeel van beide seksen. Indien voor beide seksen aparte ‘mindervalidentoiletten’ worden voorzien, mag het vanuit de betreffende sanitaire blokken bereikbaar zijn.
-
3.10 Het onderhoud van de sanitaire installaties voldoet<br>Eigenaar: PAT
-
- De sanitaire installaties zelf worden ten minste één maal per dag schoongemaakt, zodat ze te allen tijde beantwoorden aan de hygiënische voorschriften. - De aanwezigheid van toiletpapier, aanwezigheid van een gesloten recipiënt i.v.m. intieme hygiëne, aanwezigheid van een reinigingsproduct en de mogelijkheid om de handen te drogen, is er toezicht tijdens pauzes, ...
-
3.11 De instelling beschikt over een beheerplan betreffende de preventie van legionella
-
- Dit is noodzakelijk van zodra de instelling over minstens één douche of andere collectieve watervoorzieningen met vernevelde waterdeeltjes (bv. kapsalon) met warm water beschikt. - Douches, die niet meer gebruikt worden, zijn afgesloten van de watertoevoer.
-
3.12 Er is altijd een gebrevetteerde hulpverlener (minimum 15 uur basisopleiding) aanwezig per vestigingsplaats
-
- De inspectie verwacht dat de instelling/het schoolbestuur een gebrevetteerde hulpverlener heeft aangesteld. Een hulpverlener is een personeelslid dat belast is met het verstrekken van eerste hulp en dat daarvoor de basisvorming (minimum 15 lesuren) gevolgd heeft en regelmatig de bijscholingen volgt. - Op elke vestigingsplaats moet een hulpverlener aanwezig zijn, tenzij de instelling op basis van een risicoanalyse (inbegrepen advies preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en comité) kan aantonen dat ze een gelijkwaardige kwalitatieve hulpverlening kan bieden. Op een campus met meerdere scholen kunnen de scholen samen afspraken maken.
-
3.13 Het verzorgingslokaal/de verzorgingsruimte is voorzien van een minimum aan noodzakelijke uitrusting en is ingericht na advies van de preventieadviseur-arbeidsgeneesheer en het comité
-
- Volgens het KB mag het verzorgingslokaal enkel gebruikt worden om er materiaal voor eerste hulp in op te slaan en om er slachtoffers van een ongeval of personen die onwel geworden zijn, op te vangen met het doel hen eerste hulp te verstrekken. Voor de onderwijsinspectie hoeft dit niet noodzakelijk een apart lokaal te zijn (bv. in het kleuteronderwijs en lager onderwijs), maar moet het wel voldoen aan de onderstaande aandachtspunten, tenzij blijkt uit de risicoanalyse dat dit niet noodzakelijk is. - so: een aparte ruimte. - CLB: normaal is, gezien de activiteiten van het CLB, deze ruimte altijd aanwezig. - Indien blijkt dat een specifiek verzorgingslokaal noodzakelijk is, wordt dit ingericht na advies van de preventieadviseur- arbeidsgeneesheer en het comité. - Aandachtspunten voor het lokaal: - voldoende privacy en rust waarborgen; - gevrijwaard zijn tegen schadelijke indrukken d.w.z. het biedt alle waarborgen inzake veiligheid en hygiëne; - het is voldoende ruim bemeten; - het wordt verlucht, verlicht en verwarmd in functie van zijn bestemming; - uitgerust zijn met warm en koud stromend water (of in de directe nabijheid); - de personen die verzorging nodig hebben onder behoorlijk comfortabele omstandigheden kunnen laten rusten, dus de aanwezigheid van een ligbed, ligstoel, … is vereist; - het wordt aangeduid met het gepaste pictogram; - vlot bereikbaar zijn voor de hulpdiensten.
-
3.14 De instelling houdt het register met de interventies in het kader van de eerste hulp bij
-
- De inspectie verwacht dat de instelling over een register beschikt van alle interventies in het kader van de eerste hulp. Dit register bevat minimaal de naam van het slachtoffer, de naam van de persoon die de eerste hulp heeft toegediend, datum en tijdstip van de interventie en de aard van de interventie (oorzaken en aard van de kwetsuren, type en middelen van de eerste hulp, follow-up na de eerste hulp, …). - Dit register moet niet gezien worden als een administratieve plagerij, maar als een belangrijk instrument voor een dynamisch preventiebeleid. Aan de hand van dit register kan het schoolbestuur immers gelijkaardige ongevallen in de toekomst voorkomen, de organisatie van de eerste hulp op school evalueren en zo nodig bijsturen, of de bijscholing beter afstemmen op de behoefte n. Ten slotte kan een nauwkeurig bijgehouden register tevens een belangrijke rol spelen indien het schoolbestuur beticht zou worden van het slechte, laattijdige of in het geheel niet toedienen van eerste hulp.
4. Lijst verklarende doelen uit dit BVH-document
-
Scan de QR-code of surf naar deze link: https://db.tt/XWpCXk5K
5. Bevestiging directie van de school
-
Select date
-
Add signature